
Spreekwoorden: (1914)
Zich een bochel (of een bult) lachend.w.z. uitbundig lachen, zich ziek lachen, vgl. in den zelfden zin hd. sich krank lachen wollen über etw., zeer hard lachen, zich slap lachen; eigenlijk zoo lachen dat men een bochel krijgt, doordat men zich geheel voorover buigt en de rug dus krom gaat staan...
Gevonden op
https://www.encyclo.nl/lokaal/10778

Spreekwoorden: (1914)
Zich een bochel (of een bult) lachend.w.z. uitbundig lachen, zich ziek lachen, vgl. in den zelfden zin hd. sich krank lachen wollen über etw., zeer hard lachen, zich slap lachen; eigenlijk zoo lachen dat men een bochel krijgt, doordat men zich geheel voorover buigt en de rug dus krom gaat staan...
Gevonden op
https://www.encyclo.nl/lokaal/10778
Geen exacte overeenkomst gevonden.